Met de groeten aan de historicus in y. Harari
Dick Middelhoek (red.), Sprookjes voor hoogopgeleiden: humanistische antwoorden op Harari’s ‘Homo Deus’, Leusden, ISVW Uitgevers, 2019, 116 p., ISBN 9789492538734, €14,95.
Zomerschool. In het laatste weekend van augustus 2019 vond bij de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden de eerste Socrates-zomerschool plaats. Acht Socrates-hoogleraren en drie gastsprekers lieten in dialoog met de deelnemers hun gedachten gaan over de gevolgen van de digitale revolutie zoals Yuval Harari die schetst in zijn boek Homo Deus. Sprookjes voor hoogopgeleiden bundelt hun bijdragen in een verkorte vorm. Daarbij verschilt het genre. Terwijl een aantal hoogleraren het aardig vonden om kort geïnterviewd te worden, hebben anderen zelf hun bijdrage samengevat. Het voorwoord werd geschreven door de voorzitter van de Stichting Socrates.
Facetrijk. Doordat elk van de auteurs een eigen invalshoek kiest, komen veel aspecten van de digitale revolutie ter sprake. Daaronder vermelden we de automatisering van het dagelijkse leven, de opkomst van de platformsamenleving, de eenzijdigheid van het algoritmische bestuur, de rol van de publieke wetenschapper in de kennismaatschappij, de toepassing van responsible engineering in de ontwerpfase van autonome systemen, de vragen die normatieve artificiële intelligentie opwerpt, en de relevantie van de subjectieve ervaring.
Opzet. Het is niet de plaats om nader in te gaan op de digitale omwenteling, de uitdagingen waarvoor ze ons plaatst en de beloftes die ze in zich draagt. De bundel geeft tal van voorzetten om de discussie hierover aan te gaan. Als evenzovele aanzetten tot verder gesprek, laten de bijdragen evenwel een naargeestig kantje zien van het boek aan de hand waarvan de conversatie wordt ingeleid. Harari maakt graag boude beweringen – dat de mens dataverwerking is, bijvoorbeeld – die het strikt wetenschappelijke overstijgen en onderscheiden registers door elkaar gooien. Hij laat niet alleen geloven dat de inzichten waarop hij zich beroept voor zich spreken en een klaarblijkelijkheid genieten die niet in se door uitstel en verschil is getekend, maar verzwijgt tevens hoezeer de claims die hij maakt weldegelijk het onderwerp zijn van aanhoudende discussie (70). Met hun tussenkomsten zoeken de Socrateshoogleraren en hun gasten de claims die Harari maakt toch nog in te schrijven in een beweging van verschil-over-een-uitstel. Door van Homo Deus een onderwerp van verder gesprek te maken, ontregelen ze alsnog de receptie ervan als een profetie die getuigt van een eerder bovenmenselijk inzicht. Zo zetten ze ertoe aan om het boek te ontvangen als een proeve van geschiedschrijving – zoals de ondertitel ervan luidt – en dus als een “geesteswetenschappelijk” (50, 59) vertoog waarvan de waarheid nog het liefst onderweg gehouden wordt. Tegelijk geven ze daarmee het onderwerp ervan – de techniekontwikkeling – vrij als een zaak van “politieke strijd” (102) eerder dan een fatum waaraan we ons moeten aanpassen.
Titel. De bundel ontleent zijn titel – Sprookjes voor hoogopgeleiden – aan Heleen Pott. Zij vraagt zich af waarom iedereen het boek “nu zo geweldig” vindt, en noteert dat het misschien “niet toevallig is” dat we ons “net op het moment dat het voortbestaan van de mensheid serieus op het spel staat” storten op boeken die beloven dat “de mens op weg is naar onsterfelijkheid”. “Geen paniek’, zeggen deze boeken, “gaat u maar lekker slapen, de wetenschap en technologie werken aan een oplossing.” “Precies die valse hoop’, schrijft Pott, ‘zou wel eens de diepere verklaring kunnen zijn voor de hype rond Harari en zijn futurologische bestsellers” (87).
Solutionisme. Homo Deus anticipeert op “de verlossing door algoritmen en data” . De kwesties die het aan de orde stelt – zoals de ouderdom en de dood die overwonnen (zullen) worden, of de juridische oordeelsvorming, de keuze van een verlangen, de politieke meningsvorming, en de zelfkennis die alle vandaag reeds optimalisering vinden – benadert het als een (quasi) technisch feilen en brengt ze zo terug tot een “sommetje dat [algoritmisch] uitgerekend kan worden, waarbij er maar één correct antwoord is” (43). Voor de consequente benadering van kwesties als technische mankementen waarvoor we op een dag een technische oplossing hebben, bedacht Morosov de term technologisch solutionisme . De uitdrukking staat voor de overtuiging dat de technologie – en in het bijzonder de digitale technologie – het antwoord kan bieden op zowat elke ‘issue’, hoe complex en gelaagd ook. Wetenschappelijk is dit geloof – dat de wereld en het in-de-wereld-zijn terugbrengt tot een verzameling van ‘makkelijk te fixen’ problemen – niet bepaald. Het vormt een variant van de wetenschappelijke, technowetenschappelijke, of technocratische ideologie die Morosov geïmplementeerd ziet in de planetaire probleemoplossende infrastructuur, en die steunt op wat het sciëntisme wordt genoemd.
Profetie. Het succes van de technowetenschap heeft er velen van overtuigd dat er buiten het zichtbare en het meetbare – zoals dat op technische wijze is ontsloten en beschikbaar komt voor verdere manipulatie – niets is. Die overtuiging wordt het sciëntisme genoemd.
In zijn recensie van Homo Deus, zet John Hamer de auteur ervan neer als een heuse “profeet [sic] van het sciëntisme” . Zonder dit standpunt te verwoorden zou Harari een kenleer onderschrijven die zonder kensubject is en die de toegang tot de werkelijkheid, die de wetenschap zich verschaft, interpreteert als een directe lijn. Aan de wetenschap kan hij dan ook een gezag toekennen dat het terrein van de wetenschap overstijgt, bijvoorbeeld in de claim dat de breinwetenschap ons vertelt dat het ‘ik’ niet bestaat. Aan de bewering als zou de mens “niet meer dan een verzameling algoritmen” (53) zijn, kan hij gelijk de status meegeven van een rechtstreeks aan de dingen zelf af te lezen gesteldheid, met een klaarblijkelijkheid die niet door enige afstand en verdaging is getekend, en derhalve in se is onttrokken aan de controverse onder collega’s waaraan de wetenschap nochtans haar dynamiek ontleent, haar pit, pep en puf…
De sciëntist in Harari. Omdat het sciëntisme vaak impliciet verondersteld wordt in populairwetenschappelijke bestsellers, zien lezers de aannames ervan gemakkelijk over het hoofd. Die aannames leiden echter wel tot de neiging om “verregaande filosofische conclusies te trekken uit wetenschappelijke gegevens” en om “wetenschappelijke en filosofische vragen door elkaar te gooien” . Zo doet ook Harari wanneer hij ‘de liberale mythe’ van ‘het zelf’ onderuithaalt of ‘de vrije wil’ wegzet als een ‘fantasieverhaal’ in verwijzing naar onze meest actuele wetenschappelijke kennis. Merken we op hoe hij daarbij geheel voorbijgaat aan de discussie die filosofen en neurowetenschappers aldoor over deze kwesties voeren. Daarmee blijft tevens uit beeld hoe hij zelf een positie kiest in dit debat, zonder hier ook maar één argument voor te geven.
Ook Heleen Pott en Erik Rietveld wijzen erop hoe Harari bestaande alternatieve gezichtspunten in een discussie negeert (92), om er bij voorbaat van uit te gaan dat we het menselijk leven kunnen begrijpen in termen van niet-leven en dat de intelligentie compleet kan worden losgekoppeld van intentie en wil (85). Niet alleen laat Harari – of beter gezegd, de sciëntist in hem – zich weinig gelegen liggen aan de controverse waaruit de wetenschap bestaat en die haar waarheid onderweg houdt, in enige interactie met relevante filosofische concepten en definities is hij evenmin geïnteresseerd. Dat een wetenschap filosofisch adequaat moet zijn, is een bekommernis die hij niet deelt.
Met zin voor onderscheid. Tegen de sciëntistische neiging om weinig genuanceerd uit de hoek te komen en zaken hopeloos dooreen te halen adviseert Jeroen de Ridder aan schrijvers van populairwetenschappelijk werk om een onderscheid te maken tussen wetenschap en wetenschappelijk geïnspireerde filosofie. Als je enerzijds “expliciet maakt” wat het wetenschappelijk bewijsmateriaal is en hoe dat meer of minder steun verleent aan een theorie, en anderzijds “welke betekenis de wetenschappelijke gegevens hebben voor filosofische ideeën” , kan duidelijk blijven waar de wetenschap ophoudt en de filosofie begint, en inzichtelijk worden hoe de redeneerstappen van de ene naar de andere kunnen leiden. Aangezien de schrijver van Homo Deus geen onderscheid maakt tussen wetenschap en wetenschappelijk geïnspireerde filosofie, zien de Socrateshoogleraren en hun gasten het als hun taak om zelf een onderscheid in die zin in te brengen in functie van het gesprek dat ze aan de hand van Homo Deus willen opstarten over de gevolgen van de digitale revolutie. Zo beschouwd vormt de bundel een wezenlijke aanvulling op het boek. Juist door af te dingen op het sciëntisme van de insteek, geven ze het boek te lezen als – inderdaad – een “kleine geschiedenis” van een toekomst die niet al op voorhand een besliste zaak is (102).
De historicus in Harari. Auteurs van populairwetenschappelijke boeken als Stephen Hawking zijn vaak uitgesproken tegen filosofie. Een reden die ze aanvoeren is dat filosofen niet op de hoogte zijn van de stand van zaken in de wetenschap en hun werk daarom niet serieus genomen kan worden. Een reden die ze niet aanvoeren is dat ze niet graag herinnerd worden aan de afwezigheid en het uitstel die de gemedieerde verhouding van de wetenschap tot de werkelijkheid nu eenmaal tekent.
Nu mogen de Socrateshoogleraren en hun genodigden dan wel geen wetenschapsfilosofen zijn die de wetenschap aan haar techno-logische opmaak herinneren, ze houden eraan de discussie over de gevolgen van de digitale omwenteling door te sturen in een corresponderende beweging van verschil-over-een-uitstel. Door het gesprek hierover in te leiden aan de hand van Homo Deus, nodigen ze ertoe uit om ‘de zaak zelf’ van Harari’s “kleine geschiedenis” onderweg te houden. Maakt de profetische Harari aanspraak op een inzicht dat met verstomming slaat, dan sturen ze de verwoording de kant op van het te hernemen begin. Zo redden ze het gezicht van de historicus in Harari – om niet te zeggen zijn menselijkheid, zoals die is getekend door een afstand, afwezigheid, ondoorzichtigheid en uitstel die vanouds in verband worden gebracht met de techno-logische media waaraan de menselijke existentie de reflexieve verhouding tot zichzelf praktiseert.
Tot besluit. In Homo Deus voert de sciëntist in Harari het hoge woord. Volgens dit personage werpt de digitale revolutie de vraag op of de mens door de intelligente machines vervangen zal worden. Echt vernieuwend is deze vraag echter niet. Ze werd al ettelijke keren verbeeld, en beter zelfs, onder andere door Marx.
Interessanter is de vraag die het discrete en ietwat virtuele personage van de geesteswetenschapper in Harari aan de orde stelt: hoe zouden we de digitale omwenteling kunnen inbrengen om de rationaliteit her uit te vinden? Deze vraag is vernieuwend voor zover ze raakt aan de tegengestelde verhouding die traditioneel tussen de techniek en de rede gehandhaafd wordt. Dan nodigt ze ertoe uit om de samenstelling van de beide te beoefenen en al doende de gave te ontdekken van de artificiële intelligentie. Dat is ook het vooruitzicht dat de Socrateshoogleraren en hun gastsprekers openhouden wanneer ze de historicus in Harari aanspreken en doorheen hun interpellaties pleiten voor een “nieuw soort humanisme” dat komt na het “post-humanisme” (62) en dat als “een kritische beweging” (47) wordt “geïntegreerd” in “de technologische transitie” (100) zodat deze de “openheid [kan] creëren” die ons betrekt op een “toekomst” (61) die niet van tevoren al een “uitgemaakte zaak” is maar de inzet blijft van “politieke strijd” (102) en dus van keuze en beslissing.