Ongelukkig zijn. Een aanmoediging
Over zingeving in een ongelukkige tijd
Eigen aan de hedendaagse westerse samenleving, aldus Wilhelm Schmid , is de normativiteit van het geluk. Elke mens is verplicht om gelukkig te zijn, of, als hij ongelukkig is, er op zijn minst naar te streven om gelukkig te worden. Hierbij wordt geluk op een enge manier geïnterpreteerd. Gelukkig zijn is zich gelukkig voelen. Wie zich niet gelukkig voelt en hier ook niet naar streeft, diens leven is eigenlijk niet de moeite waard. In zijn studie Ongelukkig zijn. Een aanmoediging wil Schmid het mechanisme blootleggen dat aan deze normativiteit ten grondslag ligt, om vervolgens duidelijk te maken hoe men eraan kan ontsnappen.
Ongeluk is van alle tijden, en wel op twee wijzen. Er is vooreerst het ongeluk dat ons buiten onze macht toevalt. Dit toevalsongeluk kunnen we trachten zoveel mogelijk te voorkomen, maar uitsluiten kunnen we het niet. Vervolgens is er het zich ongelukkig voelen, om welke reden ook. Wat niet van alle tijden is, is de wijze waarop de mens met het ongeluk omgaat. Terwijl de voormoderne mens nog in staat bleek het ongeluk te dragen, lukt dit de moderne mens niet meer. De oorzaak, aldus Schmid, ligt hierin dat met de moderne tijd ook traditionele bronnen van zin opdrogen. Terwijl zin aan de mens de kracht kan geven om met het ongeluk om te gaan, onttrekt de zinloosheid deze kracht aan de mens. De moderne mens is door het opdrogen van de bronnen van zin ongelukkig met zijn ongeluk. Vandaar zijn vlucht in het gevoelsgeluk. De moderne mens verwacht dat dit geluk zijn leven zin zal geven. Dit is echter een poging die volgens Schmid tot mislukken gedoemd is. Een voortdurende staat van gevoelsgeluk is niet alleen onmogelijk, deze mislukking versterkt op haar beurt het gevoel van zinloosheid die op zijn beurt dan weer de vlucht naar het geluk inleidt. De vlucht naar het geluk, besluit Schmid, is de zekerste weg naar het ongeluk.
Schmid wil het ongelukkig-zijn erkennen en aanmoedigen. Erkennen, omdat het nu eenmaal bestaat, en omdat de miskenning ervan de vele ongelukkigen onrecht aandoet. Aanmoedigen, niet omdat het beter is ongelukkig te zijn dan gelukkig, maar omdat in de aanvaarding van het ongeluk zelf een ander geluk ligt, het geluk van de volheid, door Schmid ook het filosofisch geluk genoemd. Dit geluk omvat de tegenstellingen die eigen zijn aan het leven: genot en leed, vreugde en verdriet… Hoe echter het ongeluk te dragen als zovele bronnen van zin opgedroogd zijn? Wel, zinbeleving is volgens Schmid nog altijd mogelijk. Vooreerst kunnen we zin ontdekken in de zinloosheid in die zin dat de ervaring van zinloosheid ons de vraag naar zin doet stellen. Wie ongelukkig is met zijn leven dient zich te heroriënteren, zich te bezinnen, zich af te vragen wat werkelijk belangrijk is in zijn leven. Wat dit betreft onderscheidt Schmid drie soorten van zin. De eerste is de zin van de zinnelijkheid. Dat het onophoudelijk streven naar genot ons enkel ongelukkig kan maken, betekent niet dat onze zinnen geen zin kunnen verlenen aan ons bestaan. Ze herstellen namelijk de polariteit van het leven door negatieve ervaringen met positieve te compenseren. De tweede zin is degene die de ziel betreft. Relaties met geliefden, kameraden of kinderen maken het leven mooier omdat ze als zinvol ervaren worden. Omdat deze zin – in tegenstelling tot het geluksgevoel – bestendig is, wordt het mogelijk het ongeluk te dragen. Ten slotte is er de geestelijke zin die ontstaat door narratieve samenhangen. Verhalen, zienswijzen, duidingen ‘maken zin’, geven samenhang aan het leven. Ook de polariteit van het leven behoort volgens Schmid tot de samenhangen die het leven zin verlenen. Alleen in het licht van het negatieve – ziekte, pijn, dood – krijgt het positieve – gezondheid, genot, leven – zijn waarde. Tot de geestelijke zin behoort ook de zin die uitgaat boven het leven, één die onbestemd en geheimzinnig is, en waarin alles met alles samenhangt. Zonder deze transcendente zin zou het ongeluk, aldus Schmid, uiteindelijk onverdraaglijk zijn. Het is een kunstgreep van de levenskunst om zich een andere wereld van oneindige intensiteit voor te stellen en haar aan te nemen, opdat je existentie, die leeg aanvoelt, zinvol zou kunnen worden.
Wilhelm Schmid verstaat de kunst om een ingewikkeld probleem helder uiteen te zetten. Met dit boek is dat niet anders. Niettemin gaat de helderheid soms ten koste van de diepgang. Problematisch vind ik vooral het hoofdstuk over melancholie als een transcendent vermogen. De terminologie is daar niet alleen vaag, de gedachtegang staat ook in contrast met de rest van het boek. Terwijl Schmid acht hoofdstukken lang probeert aan te tonen dat ons eindige leven ook voor de moderne mens voldoende voedsel biedt om een zinvol leven te leiden, gooit hij in het negende hoofdstuk het roer om, en verdedigt hij de stelling dat enkel een transcendente zin ons kan bevrijden van de zinloosheid. Het is voor hem dan ook een kunstgreep van de levenskunst om deze transcendente zin aan te nemen. Hiermee doet Schmid tweemaal onrecht, vooreerst aan de zin die het eindige leven vanuit zichzelf biedt, want deze wordt nu ontkend, vervolgens aan de transcendente zin, want deze wordt nu ten dienste gesteld van de wens om het gevoel van zinloosheid te ontvluchten. Ondanks deze bedenkingen waardeer ik Schmids studie als een oprechte en vaak ook intelligente zoektocht naar een antwoord op de vraag die de menselijke existentie eigen is: hoe te leven?