TECHNIEK, VOORBIJ DE NOSTALGIE
Thomas Crombez, De Steenhouwer en de robot: Reflecties over handwerk en ambacht, Letterwerk, Borgerhout, 2019, 79p., ISBN 9789082894264, €13.99
In een tijd van techniekfilosofie die zich vooral op hightech focust, zoals geo-engineering of artificiële intelligentie, is dit essay van Thomas Crombez een meer dan welkome reflectie op techniek als handwerk. Het boekje begint met een vrij klassieke zorg, namelijk die van automatisering. “Zijn vakmensen vandaag overbodig geworden?” (5) Die vraagt wordt vandaag fel bediscussieerd in debatten over de opkomst van robotica en AI, bijvoorbeeld in het werk van Aaron Benanav, John Danaher, Yuval Noah Harari of Marcus du Sautoy. Crombez gaat niet echt op hun werk in, maar beperkt zich tot de vraag in welke mate het handwerk en het ambacht door automatisering worden getransformeerd binnen de kunstensector. Hij evoceert die zorg via het voorbeeld van de steenhouwer, dat hij contrasteert met het hedendaags gebruik van CNC-machines die dit werk kunnen automatiseren. “Een hedendaagse kunstenaar die een ontwerp in marmer of graniet wil realiseren, heeft dus niet langer een vakman nodig.” (6)
Zoals de meeste auteurs binnen dit debat, wil Crombez voorbijgaan aan de klassieke gelijkstelling van automatisering en jobverlies. Hij doet dat in zijn essay in drie delen (hoewel hij zelf het essay opdeelt in twee). Het eerste deel is een conceptuele analyse van wat ambachtswerk inhoudt. Het doel is vooral een aantal evidente definities te problematiseren en aan te tonen dat het best moeilijk is zoiets als handwerk adequaat af te bakenen. Simpelweg stellen dat een ambacht neerkomt op werk zonder machines werkt bijvoorbeeld niet, aangezien machines altijd wel ergens in een of andere vorm te pas komen vandaag de dag. Zo zou je dus veel te veel uitsluiten. Crombez sluit daarom initieel aan bij het pessimisme van iemand zoals David Pye, die stelt dat er simpelweg geen goede definitie van ambacht is.
In navolging van sociologen zoals Douglas Harper, verkent Crombez vervolgens eerder een historische kijk, waar er geen strikte scheiding is tussen ambacht en industrieel werk, maar wel een continuüm. Terwijl een handwerker nog geen vaste procedure of typische modellen volgt, is er in de werkplaats van de ambachtsman wel al enige standaardisatie te vinden. De industrialisering is dan het doortrekken van deze tendens, een fase die ten slotte vervolledigd wordt met de intrede van computers, die ook de controle over deze machines uit mensenhanden neemt. Doorheen deze conceptuele verkenning ontdekt Crombez echter een andere manier om handwerk te typeren in plaats van de tegenstelling met machinaal werk. “Van fundamenteel belang is eerder hoe sterk het ontwerp en het maakproces op voorhand is vastgelegd. Bij een industrieel product verandert er in het beste geval helemaal niets tijdens de productie. Zelfs de tolerantiemarges voor kleine afwijkingen zijn strikt vastgelegd. Bij een ambachtelijk product, daarentegen, bepalen enkel het materiaal en de creativiteit van de maker welke eindresultaten mogelijk zijn.” (17) In die zin bevat vakmanschap dus altijd een zeker risico, aangezien de kwaliteit niet op voorhand vastligt. Maar dat geeft tegelijkertijd precies de ruimte voor flexibiliteit en improvisatie, die zo eigen zijn aan handwerk.
In een tweede deel schetst Crombez de geschiedenis van “hoe het ambacht, nadat het verdwenen leek, keer op keer opnieuw zijn opwachting maakte.” (18) De geschiedenis die hij bespreekt is niet zo schokkend. Het geeft een overzicht van het romantische verlangen terug naar het ambacht, vertrekkend vanuit Rousseau, via het thema van vervreemding bij Marx, naar het luddisme, de Arts and Crafts’-beweging met John Ruskin, figuren zoals William Morris, Wilhelm von Bode, Walter Gropius, Eric Gill, om te eindigen met Heideggers analyse van technologie. Volgens Crombez worden ze allen gekenmerkt door een problematische idealisering van het verleden, waar hijzelf aan wil ontsnappen. In plaats daarvan wil hij een anti-romantische interpretatie van het vakwerk uitwerken. In de literatuur komt De ambachtsman (2008) van Richard Sennett daar nog het dichtste bij. Voor Sennett gaat een ambacht in essentie om de instelling van de maker. “Zij of hij wordt namelijk gedreven door the desire to do a job well for its own sake” (32).
Het derde en laatste deel van het essay wil dit alternatief verder verkennen door te rade te gaan bij hedendaagse vaklui. Concreet maakt Crombez gebruik van een reeks interviews met de Iraaks-Nederlandse kunstenaar Athar Jaber, de Brugse kalligraaf Yves Leterme en de letterbeeldhouwer en ‘kunstambachtenaar’ Maud Bekaert. Uit die interviews komen vooral drie inzichten naar voren. Allereerst, dat deze kunstenaars zelf de nieuwe machines niet percipiëren als een kwestie van de vervanging van ambachtswerk door automatisering. Eerder denken ze in het model van symbiose: hoe kunnen deze nieuwe technologieën het vakwerk verbeteren? Jaber stelt bijvoorbeeld: “De machine vervangt zijn ambacht niet, maar vult het aan.” (58) Ten tweede, de vrees die wel aanwezig is, is niet zozeer die van automatisering, maar dat de nodige kennis voor kwalitatief ambachtswerk verdwijnt en niet doorgegeven wordt.
Ten derde, en het punt waar Crombez zijn essay mee afsluit, is dat er een andere waarde zit in de ambacht: de traagheid. Ambachtelijk werk heeft voor vele van deze kunstenaars een meditatief en spiritueel aspect. Enerzijds kan die traagheid juist zorgen voor beter, kwalitatief werk. “Natuursteen is een weinig vergevingsgezind materiaal. Een gemaakte fout kan niet worden uitgewist. Maar, zegt Jaber, een fout kan je relatief makkelijk vermijden vóór je ze gaat maken. Je ziet ze op tijd aankomen, juist omdat het werk zo traag gaat.” (63-64) Anderzijds zit er iets in het ambacht dat bevrijdend lijkt tegenover de nieuwe geautomatiseerde en digitale technologie: het geeft de maker een vrijheid en autonomie die ontbreekt bij digitale technologie, die precies via voorgeprogrammeerde weg te werk gaat. “Mijn hypothese is dat digitale media ons een enorme en uitgestrekte controle over de wereld schenken, maar dan wel een controle via zwakke schakels.” (72) Digitaal werk is vluchtig en werkt efficiënt binnen bepaalde grenzen. Vergelijk de vrijheid en traagheid van het handschrift met de geslotenheid en snelheid van het digitaal typen. Dat wil niet zeggen dat er bij handwerk geen beperkingen zijn, enkel dat die beperkingen van elders komen. Bij digitale technologieën komen die van de ingenieurs of van de maatschappij; bij materieel handwerk “zijn die beperkingen het resultaat van het materiaal en van het gereedschap.” (73) In die zin “bieden ambachtelijke activiteiten het uitzicht op een herstel van het eigen handelingsvermogen.” (74)
Het essay van Crombez is een interessant werk, dat slaagt in zijn opzet om voorbij het cliché van automatisering en nostalgie te denken. Zoals te verwachten van een essay, worden er aanzetten gedaan tot een alternatief, maar worden die (nog) niet geheel uitgewerkt. In die zin bevat het essay zeker de belofte van een andere kijk op handwerk en technologie, een die ook voorbijgaat aan een tweede, opkomend cliché, namelijk dat technologie de mens niet vervangt, maar simpelweg aanvult. Wat die aanvulling dan precies inhoudt, is vaak niet zo duidelijk. Ook Crombez biedt daar uiteindelijk geen echt antwoord op, hoewel zijn analyse van het ambacht wel een reeks handvatten biedt om die vraag verder uit te werken.